Tijdens de behandeling in de Tweede Kamer van de begroting Cultuur 2016 stelden regeringspartijen VVD en PvdA voor om 13,5 miljoen euro weg te halen bij gemeenten en aan de cultuurbegroting toe te voegen. Ze willen dat 7 miljoen gaat naar onder andere festivals, jonge podiumkunstenaars en reizende operagezelschappen. Het restant van 6,5 miljoen euro mag via het ministerie van OCW naar de gemeenten blijven laten gaan, maar alleen als deze hetzelfde bedrag bijleggen (zie: NRC).

 

Erfenis uit de BKR-tijd

Wat is eigenlijk de achtergrond van die 13,5 mln. die 36 gemeenten ontvangen voor beeldende kunstbeleid? Dit gaat terug naar de tijd van de Beeldende Kunstenaars Regeling (BKR), ook wel de ‘contraprestatie’ genoemd. De BKR werd eind jaren tachtig beëindigd en uit de boedelscheiding kwam een waaier aan van maatregelen op verschillende bestuursniveaus. Een belangrijk uitgangspunt daarbij was een taakverdeling tussen de drie bestuurslagen, waarbij het rijk zich zou richten op het ondersteunen van de productie van beeldende kunst en de gemeenten zich concentreerden op het faciliteren van de afname ervan (Beleidsbrief Beeldend Kunstbeleid 1990, minister ‘d Ancona). Vanaf 1990 ging een budget van 40 mln. gulden naar de provincies en de grotere gemeenten. Het geld werd besteed aan o.a. de kunstuitleen, aankopen, kunstopdrachten, beurzen, stipendia, promotie-activiteiten en de exploitatie van tentoonstellingsruimten, werkplaatsen e.d.

 

Actieplan Cultuurbereik en verder

In de loop der jaren muteerde deze geldstroom een paar keer. In 2001 werd het budget ondergebracht bij het Actieplan Cultuurbereik van staatssecretaris Rick van der Ploeg. Het bk-budget bleef daarvan wel een zelfstandig onderdeel. Wel verschoven de subsidiecriteria naar het bevorderen van afname en naar cultureel ondernemerschap (toen al). Meer en meer werden de middelen daarom besteed aan publieksgerichte activiteiten en minder aan aankopen/collectievorming. Daarnaast ging het aantal betrokken gemeenten terug van 41 naar 36.

In 2007 besloot minister Plasterk het budget dat de provincies tot dat moment kregen eveneens over te hevelen naar de 36 gemeenten. De minister beëindigde de Geldstroom Beeldende Kunst en Vormgeving per 2009. In plaats van 16.7 miljoen via twaalf provincies en veertien gemeenten in te zetten voor een aantal gezamenlijk geformuleerde doelen, decentraliseerde Plasterk 13,3 miljoen naar 36 gemeenten. Negen ‘netwerksteden’ behielden het budget dat zij tot dan uit de Geldstroom van het Rijk kregen, de overige steden kregen vanaf 2009 een budget van 150.000 euro via een decentralisatie-uitkering. Daarmee kwam tevens een einde aan de betrokkenheid van de provincies bij het beeldende kunstbeleid.

 

Recente schermutselingen

In de meicirculaire 2014 m.b.t. het gemeentefonds stond vermeld: ‘De decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving is in het kader van het groot onderhoud opgegaan in de algemene uitkering’. Hierbij werd toen geen motivatie gegeven en ook een toekomstige verdeelmaatstaf ontbrak. Er kwamen protesten daartegen vanuit de gemeenten, het veld en de landelijke politiek, want de betrokken 36 gemeenten hadden meerjarige afspraken met instellingen en kunstenaars gemaakt voor de cultuurnota-periode 2013-2016. Met de septembercirculaire werd vervolgens geregeld dat de decentralisatie-uitkering Beeldende Kunst en Vormgeving (BKV) bij nader inzien toch niet per 2015 in het gemeentefonds werd versleuteld. De stand per september 2014 was dat de 36 grotere centrumgemeenten de uitkering zouden blijven ontvangen tot 2017.